RUBÁIYAT
(Naar E. Fitzgerald)
VII
Kom, vul mijn glas en gooi in 't voorjaarsvuur
't Kleed van berouw, die winter-haute-couture.
De Vogel Tijd maakt schijnbaar lange tochten:
hoe snel, te snel vervliegt het lente-uur!
XXXVIII
Schenk in! Zo onderhand weet ik 't wel:
de dood is altijd mijn levensgezel.
Dat was gister zo en geldt vast wel morgen,
dus drink ik het nu weg: groot bagatel!
XXXIX
Waartoe zoek ik bij twist steeds mijn gelijk?
Wil 'k telkens dat ik weer wat nieuws bereik?
Veel liever vier ik feest met geest van druiven
dan dat ik onder trossen roem bezwijk.
.
RONDEEL
't Geluid der luit, 't huist in het ronde deel,
daaruit ontspringen al haar tere klanken
die vaak 't intiemere gezang omranken
met harmonieën week en sensueel.
Men speelt de snaren 't best met zacht gestreel,
dan is de zoetste van Erato's dranken
't geluid der luit. 't Huist in het ronde deel,
daaruit ontspringen al haar tere klanken.
't Rozet is van de luit het pronkjuweel,
haarfijn gesneden in de gladde planken
ontsnapt daardoor de melodie amandelflanken
en zo gelijkt op allerzachtst fluweel
't geluid der luit. 't Huist in het ronde deel.